Gezegde

Wat is het gezegde?

Een zin heeft een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde.

  • Het werkwoordelijk gezegde geeft een handeling aan (Geeft aan wat het onderwerp doet.) en bestaat alleen uit werkwoorden.
  • Het  naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan (Geeft aan wat het onderwerp is.) en bestaat uit werkwoorden en een zinsdeel met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.

Werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijke gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin. Samen met het onderwerp vormt het werkwoordelijk gezegde meestal een begrijpelijke korte zin.

Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Je zoekt alle werkwoorden in de zin: heb geleerd

Als deze werkwoorden samen een handeling aangeven, dan heb je te maken met een werkwoordelijk gezegde.

Valkuilen

Meestal bestaat het werkwoordelijke gezegde alleen uit werkwoorden, maar soms komen er ook andere woorden in dit gezegde voor.

#Te voor een werkwoord hoort bij het gezegde.

    • Die melk | is | niet | te drinken. werkwoordelijk gezegde (wwg): is te drinken

# Een verplicht wederkerend werkwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

Sommige werkwoorden komen alleen voor met een verplicht wederkerend voornaamwoord. Zich en andere vormen van zich (me, mij, je, u, ons) horen dan ook bij het werkwoordelijk gezegde. Let op! Als het gaat om een toevallig wederkerend voornaamwoord, dan is zich een lijdend voorwerp.

    • zich vergissen – Die docent | heeft | zich | vergist. wwg: heeft zich vergist
    • zich gedragen – Ik | heb| me| goed |gedragen. wwg: heb me gedragen
    • scheren – Mijn zoon |heeft |zich| vanmorgen| geschoren. wwg: heeft geschoren

#Een voorzetsel bij een scheidbaar werkwoord hoort bij het werkwoordelijke gezegde.

Scheidbare werkwoorden als inschenken of aanvallen worden gescheiden als het de persoonsvorm is. Dat woordje hoort dan wel bij het werkwoordelijk gezegde.

    • Ik vul dit formulier in. wwg: vul in
    • Ik schenk je graag nog een glas in. wwg: schenk in

#Een werkwoordelijke uitdrukking benoem je als werkwoordelijk gezegde.

Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord van één of meer woorden die samen een betekeniseenheid vormen. Deze benoem je daarom als een werkwoordelijk gezegde.

    • Ik raakte de kluts kwijt.                                  wwg: raakte de kluts kwijt
    • Ik raakte in vuur en vlam.                              wwg: raakte in vuur en vlam
    • Ik heb een flater geslagen.                            wwg: heb een flater geslagen

Oefenen

Naamwoordelijk gezegde

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin én een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp  is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet  iets.

De jongen is koning.

Het proefwerk is moeilijk.

Dat meisje wordt later tandarts.

In de bovenstaande zinnen doet het onderwerp niets, maar het is iets. Je kunt namelijk ook het volgende zeggen:

de jongen= koning

het moeilijke proefwerk

dat meisje= tandarts

Ook al zet ik meer werkwoorden in de zin, dan heb je nog te maken met een naamwoordelijk gezegde.

De jongen wil later koning worden.

Het proefwerk zal moeilijk worden

Het meisje had tandarts willen worden.

naamwoordelijk gezegde: wil koning worden naamwoordelijk gezegde: zal moeilijk worden naamwoordelijk gezegde: had tandarts willen worden

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

Bij het naamwoordelijk gezegde moet er aan de volgende voorwaarden worden voldaan.

  1. Eén van de werkwoorden is een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
  2. In de zin staat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat iets zegt over (het uiterlijk of gedrag) van het onderwerp.
Stap 1: Zoek de persoonsvorm Stap 2: Zoek het onderwerp Stap 3: Kijk of er meer werkwoorden in de zin staan Stap 4: Kijk of één van de werkwoorden een koppelwerkwoord is. Stap 5: Kijk of dat werkwoord een naamwoord aan het onderwerp koppelt.

Voorbeelden

Kijk of er in de volgende zinnen sprake is van een naamwoordelijk gezegde:

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.

  1. persoonsvorm: wil
  2. onderwerp: mijn zusje
  3. alle werkwoorden: wil worden
  4. Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord? Ja, worden
  5. Staat in de zin een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? Ja, schrijfster  mijn zusje=schrijfster

Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde: wil schrijfster worden

Die nieuwe dokter | lijkt | me | een enge man.

  1. persoonsvorm: lijkt
  2. onderwerp: die nieuwe dokter
  3. alle werkwoorden: lijkt
  4. Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord? ja, lijkt
  5. staat in de zin een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? ja, een enge man. die nieuwe dokter = een enge man

Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde: is een enge man.

Patrick blijft deze week in Amsterdam

  1. persoonsvorm: blijft
  2. onderwerp: Patrick
  3. alle werkwoorden: blijft
  4. Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord: blijft
  5. Staat in de zin een zinsdeel met naamwoord dat iets zegt over het onderdeel? nee

Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde: blijft

Valkuilen

Als zijn betekent zich bevinden, dan is het geen koppelwerkwoord. Als schijnen betekent licht uitstralen, dan is het geen koppelwerkwoord. Als blijven betekent verblijven, dan is het geen koppelwerkwoord. Als lijken betekent gelijkenis vertonen, dan is het geen koppelwerkwoord.

Andere werkwoorden kunnen soms de plaats van een koppelwerkwoord innemen. In dat geval is er duidelijk sprake van een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.

Hij raakt geïrriteerd.

Heel soms bestaat het naamwoordelijk deel uit een ander woord dan een naamwoord. In dat geval is wel duidelijk sprake van een koppeling met het onderwerp.

De open haard is uit.

De opdrachten van Pierre zijn af.

Oefenen

Links