Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels geven de relatie aan tussen twee elementen in de zin. Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is. Voorbeelden van voorzetsels zijn na, aan, achter, bij, op en voor:
Voorzetsels kunnen zowel voor als achter de woordgroep staan waar ze bij horen: ‘Ik reis de hele wereld over.’
Vaste voorzetsels
Jij bent medeplichtig aan moord!
Het woord aan is in die zin een vast voorzetsel. Je kunt het voorzetsel namelijk niet veranderen. Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. denk aan: solliciteren naar, begrip hebben voor, neerkijken op.
Een lijst van veelvoorkomende vaste voorzetsels vind je in deze lijst: Vaste voorzetsels lijst Je kunt de vaste voorzetsels uit die lijst hier oefenen.
Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn vaste combinaties met een of meer voorzetsels die in hun geheel de functie van voorzetsel hebben. Voorbeelden zijn met betrekking tot, in het kader van, door middel van. Ze zijn vaak te vervangen door één ander voorzetsel.
Voorzetsel of bijwoord
Sommige woorden kunnen zowel voorzetsel als bijwoord zijn. Ze worden dan wel voorzetselbijwoorden genoemd. Ze kunnen verschillende functies hebben in de zin: ze kunnen deel uitmaken van een scheidbaar samengesteld werkwoord, deel zijn van het naamwoordelijk gezegde of een bijwoordelijke bepaling zijn. In dat laatste geval gaat het vrijwel altijd om bepalingen van plaats, maar het kan ook een nadere bepaling zijn bij een woordgroep die met een voorzetsel begint.
- Hoe laat komen we in New York aan? (aan is deel van het werkwoord aankomen; zie ook het advies over de persoonsvorm)
- Kleding uit de jaren tachtig is tegenwoordig weer helemaal in. (in is deel van het naamwoordelijk gezegde)
- Spring maar achterop. (achterop is bijwoordelijke bepaling van plaats)
Let op gevallen als: ‘Zij zat het liefst achter op de fiets.’ Achter is hier een bijwoord dat bij op de fiets hoort, en op is een voorzetsel, dat bij de fiets hoort; achter op wordt in dit soort constructies als twee woorden geschreven.
Oefenen
1. Vaste voorzetsels
Een vast voorzetsel vormt een vaste combinatie met een ander woord in de zin. Het voorzetsel geeft een bepaalde betekenis aan dat woord. Verander je het voorzetsel, dan verander je de betekenis.
- Ik ben dol op jou. (Ik vind je erg aardig.)
- Ik word dol van jou. (Ik wordt gek van jou.)
Ik geloof in jou kun je niet veranderen in Ik geloof op / aan/ of iets anders in jou. Je hebt hier dus te maken met een vast voorzetsel.
bron: Genootschap Onze Taal
Ik wil graag meer leren over grammatica
het zou beter zijn als der woorden bij staan waar je uit kan kiezen