Test jezelf eerst, misschien beheers je de werkwoordspelling op 2F en kun je door naar 3F.
Vervoeg de werkwoorden op de juiste manier. Kijk daarbij goed naar de zin. Let vooral op de tijd en het onderwerp.
Uitleg
Persoonsvorm
tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd heb je maar drie mogelijkheden:
- stam
- stam +t
- hele werkwoord
Stam
Ik is het onderwerp Ik werk, ik loop.
Je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm Werk je? Loop jij?
Geen onderwerp (gebiedende wijs ) Werk harder! Loop door!
Stam +t
Een ander is het onderwerp Jij werkt, hij werkt, zij loopt, Piet loopt.
Hele werkwoord
het onderwerp is meervoud Wij lopen, zij lopen, de buren werken.
Verleden tijd
In de verleden tijd heb je de volgende mogelijkheden:
- zwak werkwoord | stam + te(n)
- zwak werkwoord | stam + de(n)
- sterk werkwoord
zwak werkwoord
Hiervoor kun je de ’t Kofschip- of ’t fokschaapregel gebruiken. Het gaat alleen om de medeklinkers in ’t kofschip: t, k, s, f, ch, p
Hoe werkt deze regel?
Je kijkt naar het hele werkwoord en dan laat je het laatste gedeelte -(e)n weg. Als de laatste letter die overblijft in ’t koschip zit, dan vorm je de verleden tijd van de persoonsvorm als volgt: stam +te(n) .
stam +te(n)
werken werkte werkten
dopen doopte doopten
lachen lachte lachten
maken maakte maakten
zetten zette zetten
stam + de(n)
verven verfde verfden
kennen kende kenden
jojoën jojode jojoden
roeien roeide roeiden
antwoorden antwoordde antwoordden
TIP: Als de verleden tijd stam +te is, dan is het voltooid deelwoord gestamt en als de verleden tijd
Spel je de verleden tijd: stam + te(n) dan spel je het voltooid deelwoord gestam+t (gewerkt, gedoopt)
Spel je de verleden tijd: stam + de(n) dan spel je het voltooid deelwoord gestam+d (gejojood, gekend)
Sterk werkwoord
Dit zijn woorden als lopen, vinden en worden. Deze woorden veranderen in de verleden tijd van klank. Hier vind je een lijst met sterke en onregelmatige werkwoorden en oefeningen.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van de zin. In de zin staat dan ook een vorm van de hulpwerkwoorden: hebben, zijn of worden Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je meestal zo:
- ge+stam+t gewerkt, gefietst, geboekt
- ge+stam+d geslaagd, gedroogd, geverfd
Het voltooid deelwoord van sterke en onregelmatige werkwoorden maak je meestal (pas op, want het zijn niet voor niets onregelmatige werkwoorden) zo:
- ge + hele werkwoord (infinitief) gelachen, gelopen, gevallen
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord spel je zo kort mogelijk, behalve als dat een probleem met de uitspraak oplevert.
Uitleg
De auto is rood. De rode auto (dus niet de roodde auto)
dus ook
De foto is vergroot. De vergrote foto (dus niet de vergrootte foto)
De brief is beantwoord. De beantwoorde brief (dus niet de beantwoordde brief)
De biefstuk is gebakken. De gebakken biefstuk