Maak de zinnen lijdend.

Zinnen lijdend maken.

Om meer inzicht te krijgen in lijdende en bedrijvende zinnen in een tekst, moet je ook begrijpen wat nu eigenlijk het verschil is tussen die twee. Om te controleren of je het echt begrijpt, moet je straks bedrijvende zinnen lijdend maken.

Bij een bedrijvende zin doet het onderwerp iets en is dus actief bezig (geweest). De zin heeft een actief onderwerp.
Bij een lijdende zin wordt het onderwerp gedaan en ondergaat nu de handeling. De zin heeft een passief onderwerp.

Bijvoorbeeld:
Bedrijvend: Jan slaat een hond
Het onderwerp, Jan, doet iets.

Lijdend: Een hond wordt door Jan geslagen.
Met het onderwerp, de hond, wordt iets gedaan.

Je ziet dat de lijdende vorm een hulpwerkwoord heeft: worden
Ook zie je dat het lijdend voorwerp uit de bedrijvende zin het onderwerp wordt in de lijdende zin.

Je kunt nu ook gemakkelijk de handelende persoon, Jan, weglaten. Als bijvoorbeeld niet duidelijk of belangrijk is wie het doet.

De hond wordt geslagen.

Let op:

De tijd: kijk goed naar persoonsvorm.
tegenwoordige tijd: wordt + voltooid deelwoord
verleden tijd: werd +voltooid deelwoord

Volgorde:
Gebruik in de antwoorden de volgorde: onderwerp, persoonsvorm, doorbepaling, rest van de zin, voltooid deelwoord

Staat er in de bedrijvende zin een bepaling vooraan, doe dat dan ook in je antwoord.

Aan deze zaken besteed ik geen aandacht.
Aan deze zaken wordt door mij geen aandacht besteed.

Staat er een vraagwoord aan het begin van de bedrijvende zin, dan staat die ook aan het begin van de lijdende zin. (soms met door ervoor)
Welke vraag moet ik beantwoorden?
Welke vraag moet door mij worden beantwoord?

Wie doet de afwas?
Door wie wordt de afwas gedaan?

Staat de persoonsvorm vooraan omdat je te maken hebt met een vraagzin, doe dat dan ook in je antwoordzin.
Doet hij de afwas?
Wordt de afwas door hem gedaan?

Er:
In de bedrijvende zin staat soms geen lijdend voorwerp, je krijgt in de lijdende vorm het woordje 'er'. Ook als het onderwerp niet concreet naar mensen verwijst (men, ze, we) krijg je 'er'.

Voldoe je aan die eis?
Wordt er door jou aan die eis voldaan?

We werken hier.
Er wordt hier gewerkt.

Ze zeggen zo veel.
Er wordt zo veel gezegd.