Persoonsvorm | tegenwoordige tijd | 2F

1. Waarom je niets meer? (zeggen)
2. Hij het vervelend als je de hele dag . (vinden), (zwijgen)
3. je eens om. (draaien)
4. Die moeder haar kind ontzettend.(verwennen)
5. De directieleden continu over de begroting.(vergaderen)
6. De directie nooit over andere zaken. (vergaderen)
6. Het is vervelend dat die dingen .(gebeuren)
7. Die juf altijd zo.(zeuren)
8. Maar misschien je juf ook wel dat jij .(vinden),( zeuren)
9. Dat ik een raar idee. (vinden)
10 jij van spruitjes? (houden)