werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Benoem het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde.

1 Wij waren moe.
2 In korte tijd viel zij veel af.
3 De dief is na de inbraak onvindbaar.
4 Die oplossing leek mij goed.
5 Ze drinkt haar wijn snel op.
6 Wanneer is hij naar Hengelo verhuisd.?
7 Ik ben hier!
8 De trein uit Utrecht zal te laat komen.
9 We waren allemaal vreselijk moe.
10 Met de dag werden de wielrenners rustiger.