Vaste voorzetsels

Vul het juiste voorzetsel in.



1. Tegenwoordig moeten we vaker een beroep doen onze buren.
2. De gemeente besluit het verwijderen van de lantaarnpalen.
3. Dit regenpak zou bestand zijn regen.
4. Deze oefening heeft betrekking de vorige.
5. Victor is zich terdege bewust zijn negatieve invloed.
6. Ga jij nog bezwaar maken die uitspraak?
7. Marieke geeft vaak blijk een groot empathisch vermogen.
8. Asli wil breken haar criminele verleden.
9. Waarom heb jij altijd commentaar mij?
10. Gecondoleerd de dood van je grootvader.