Vaste voorzetsels

Vul het juiste voorzetsel in.


1. Steve confronteerde zijn vriendin de vele creditcardbetalingen.
2. Lisa distantieert zich volledig de rest van de klas.
3. Doelt u daarmee de brief die ik u heb gestuurd?
4. Pieter is dol zijn teckel.
5. Wouter ergert zich ontzettend zijn verliefde buurmeisje.
6. Heb je ervaring boekhouden?
7. Dit energielabel is gebaseerd enkele openbare gegevens.
8. Suze heeft een groot gebrek doorzettingsvermogen.
9. Ik ben niet gediend dat soort uitspraken.
10. Lindy is erg gehecht haar kettinkje.