Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin. Samen met het onderwerp vormt het werkwoordelijk gezegde meestal een begrijpelijke korte zin.
Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.
Je zoekt alle werkwoorden in de zin: heb geleerd
Valkuilen
Meestal bestaat het werkwoordelijke gezegde alleen uit werkwoorden, maar soms komen er ook andere woorden in dit gezegde voor.
Te voor een werkwoord hoort bij het gezegde.
- Die melk | is | niet | te drinken.
werkwoordelijk gezegde (wwg): is te drinken
# Een verplicht wederkerend werkwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.
Sommige werkwoorden komen alleen voor met een verplicht wederkerend voornaamwoord. Zich en andere vormen van zich (me, mij, je, u, ons) horen dan ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Let op! Als het gaat om een toevallig wederkerend voornaamwoord, dan is zich een lijdend voorwerp.
- zich vergissen – Die docent | heeft | zich | vergist.
wwg: heeft zich vergist - zich gedragen – Ik | heb| me| goed |gedragen.
wwg: heb me gedragen - scheren – Mijn zoon |heeft |zich| vanmorgen| geschoren.
wwg: heeft geschoren
Een voorzetsel bij een scheidbaar werkwoord
Scheidbare werkwoorden als inschenken of aanvallen worden gescheiden als het de persoonsvorm is. Dat woordje hoort dan wel bij het werkwoordelijk gezegde.
- Ik vul dit formulier in.
wwg: vul in - Ik schenk je graag nog een glas in.
wwg: schenk in
Een werkwoordelijke uitdrukking benoem je als werkwoordelijk gezegde
Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord van één of meer woorden die samen een betekeniseenheid vormen. Deze benoem je daarom als een werkwoordelijk gezegde.
- Ik raakte de kluts kwijt.
wwg: raakte de kluts kwijt - Ik raakte in vuur en vlam.
wwg: raakte in vuur en vlam - Ik heb een flater geslagen.
wwg: heb een flater geslagen